In Valle d’Aosta begon ik mijn dag met een klim die beloond werd met de aankomst bij een volmaakte plek. Het water van het meer was turquoise en bruin en het glinsterde. Het liep tussen twee rotswanden uit in een grootse waterval die het dal in stortte. Ik was er ‘s ochtends vroeg voor andere wandelaars arriveerden en ik voelde me er volledig op mijn plek. Ik besloot er even te blijven om de plek in me op te nemen. Ik werd bevangen door een gevoel dat ik hier hoorde, dat mijn ziel hier thuis was. Het was een beangstigend en tegelijk bevrijdend gevoel dat het me niet zou uitmaken als ik hier dood zou gaan, als mijn ziel daarna hier rond mocht dolen. Ik stuurde erover een bericht aan mijn goede vriend Fons. Hij schrijft me terug dat het hem aan een gedicht doet denken: An den Knaben Elis van Georg Trakl, over een jongeman wiens lichaam ongeschonden wordt gevonden in een ijskoude bergbeek. Een oude vrouw herkent in hem haar gestorven jeugdliefde.
Ik zwom zolang de kou het toeliet in het meer en droogde daarna op op een steen. Vanaf een hoger gelegen rots bekeek een steenbok me op zijn dooie gemak. Hij liet mij, ik liet hem en alles was goed.
Na een uur of twee besloot ik een leap of faith te nemen en een ‘faint marked trail’ te volgen, om eens van het gebaande pad af te gaan. Het werd de trail van ene ‘Giulio Verdoni’. Het begon meteen al steil omhoog over rotsblokken, op één van de wanden van de vallei van het meer. Het meer werd steeds kleiner, tot het verdween achter de richel waar ik overheen klom. Inderdaad was het pad hierna faint marked maar ik kon het gelukkig nog wel onderscheiden. Ik kwam aan bij een sneeuwhelling die wel enige inspanning en moed vereiste om te passeren. Het terrein en de slechte markering hadden me veel tijd en energie gekost en ik passeerde veel later dan gepland de andere kant van de sneeuwhelling, het was al in de namiddag. Wat ik daar zag was een soort gespiegelde versie van het eerste meer. Alles leek hetzelfde alleen dan duisterder. Waar het eerste meer turqoise en licht was, was dit meer nachtblauw en gehuld in nevels. Waar bij het eerste meer een steenbok op een steen nabij het meer lag, lag er hier weer een. Het leek wel dezelfde, met dezelfde gratie en bijna onverschillige rust daar neergestreken.
Waarschijnlijk begon de vermoeidheid zijn werk te doen maar toen begonnen dingen raar te worden. Er klonk een stem over de vlakte ‘yessss, yesss’. De stem leek op die van Hannibal Lector in Silence of the Lambs. Daarna een verontrustend lachen en stilte. De stem klonk kort daarna weer. Hij vertelde me dat ik een Steenbok als partner zou vinden. Ondertussen naderde ik de tweede, daadwerkelijk aanwezige, steenbok en ik werd naar hem toe getrokken. Ik kwam steeds dichterbij tot ik hem bijna kon aanraken. Hij liet het allemaal gebeuren en ik voelde me wat meer gerustgesteld.
Terwijl ik daar stond, oog in oog met de bok, begon ik te denken wat dit kon betekenen. Rationele verklaringen als vermoeidheid, spanning, hoogte of te weinig gedronken kwamen niet in me op. Ik ging al mijn kennissen af. Kende ik iemand met het sterrenbeeld steenbok? Dat bleek niet het geval. Toen ik tot die conclusie kwam, kwam plots ook de angst. Ik bedacht dat de steenbok dit gezegd had, zodat ik zijn partner daar boven in de bergen moest worden. Het was een duivelse valstrik. Dit zou dus betekenen dat ik daar voor eeuwig zou moeten blijven. Kortom ik zou daar sterven. Met een wazig gevoel daalde ik verder af, de vallei uit tussen twee rotswanden, langs nog een lagergelegen meer. Het werd avond en ik moest een slaapplaats gaan zoeken. Bij het meer stond een aantal vrouwelijke steenbokken. Ze bekeken me nieuwsgierig en achtervolgden me zo nu en dan een stukje.
Toen ik uiteindelijk weer op een bredere bosweg kwam, stond daar een klein hutje met een stenen terras waarop ik mijn tarp besloot op te spannen. Terwijl ik dat aan het doen was, kwam de groep steenbokken langsgelopen. Ze keken één voor één mijn kant op, en vervolgden daarna hun weg de mist in en de flank van de berg naast het hutje op. Niet veel later kwam er een man van middelbare leeftijd de berg af gelopen, uit de richting waar ik vandaan was gekomen. Hij groette me, liep iets verder en bleef een paar minuten staan. Ik was bang dat hij me wilde wegsturen bij het hutje, waar ik overduidelijk mijn onderkomen aan het inrichten was voor die nacht. Toen keek hij nog een keer vastberaden achterom en verdween in de mist. Tot mijn verbazing liep hij dwars de berg op en volgde niet het brede pad dat naar de berghut of het dal leidde. Hij ging daar waar de steenbokken hem voor waren gegaan.