De grens van Kroatië naar Montenegro was gesloten. Waarom? Tot wanneer? No one knows. ‘Maar, we hebben niks te eten en willen naar een winkel.’ ‘Jammer voor jullie, even verderop is een restaurant, ga daar maar heen.’ is wat de stugge douaniers Leander en mij vertelden toen we met onze fietsen de grens over wilden. Balend besloten we inderdaad maar af te zakken naar de baai naast het restaurant. We brachten er onze dag wachtend door, in de hoop dat de grens weer zou openen. Dat gebeurde niet. De eigenaar van het desbetreffende restaurant kwam verhaal halen bij ons. Wat deden we hier, hadden we hulp nodig? We legden de situatie uit, waarop hij ons uitnodigde voor een feestje die avond. Het was buiten het seizoen, er kwamen wat vrienden voor het eten. We accepteerden dankbaar zijn aanbod en liepen met hem mee naar het aan zee gelegen restaurant. Niet veel later verscheen een tweede man. Hij bracht een magnum fles met drank mee. Leander en ik kregen een glaasje. Op de vraag wat het was, antwoordden de twee lachend ‘medicin’. Om niet onbeleefd te zijn, dronk ik, die al jaren geen alcohol aan had geraakt, een slok van het spul. Ik werd direct behoorlijk duizelig en licht in mijn hoofd. Door mijn hoofd schoot de gedachte dat dit best wel eens mis kon gaan. Twee kwetsbare fietsers, vast tussen twee grenzen. Ik trok gelukkig bij maar weigerde daarna nog iets van het ‘medicijn’ te drinken. Ik wilde alert blijven. We hielpen Pero met het bereiden van de enorme schotel vlees waarin hij een hele pot rundervet deed. Rond etenstijd arriveerden de vrienden. Het bleken zeven uit de kluiten gewassen Kroatische arbeiders, van vrachtwagenchauffeur tot automonteur. Ik was de enige vrouw in het gezelschap. Ze begrepen niks van wat wij deden, zo op de fiets Europa door, buiten slapen. Het eten was zalig, de communicatie wat moeizaam, het gezelschap wat stug. De avond vorderde en de alcohol vloeide exorbitant, vooral in Pero. Pero vroeg me om mee naar de keuken te komen, zodat ik als dessert pannenkoeken voor de mannen kon maken. Ik deed dat, vanuit het gevoel dat ik zo iets terug kon doen. Eenmaal in de keuken besloot Pero dat hij het niet bij pannenkoeken maken wilde houden. Hij kwam dichterbij en begon me te omhelzen, aan te raken en zoenen. Ik duwde hem zachtjes van me af. Ik zat gevangen tussen mijn weerzin hem dichterbij te laten komen en de onwil om problemen te maken door stampij te maken. We konden immers nog steeds geen kant op. Dit bleef een uur op deze manier gaan. Pero riep mij steeds weer naar de keuken en drong zichzelf weer op. Ik had Leander uiteraard verteld wat Pero in z’n schild voerde, maar het ging nog niet ver genoeg om ruzie te maken. De vrienden vertrokken op een gegeven moment en Leander, Pero en ik bleven gedrieen over. We zaten ongemakkelijk tegenover elkaar aan tafel. En toen brak Pero. Hij begon te huilen, en te vertellen hoe graag hij zoiets wilde doen zoals wij. En hoe slecht het ging tussen hem en zijn vrouw. Hij kwam tot inkeer, het was een ware katharsis. We hoorden hem aan totdat de alcohol zich begon terug te trekken. En we sliepen, zonder te worden lastiggevallen, onder de overkapping van het restaurant. De ochtend erna maakte Pero zwijgend een ontbijt en een -duidelijk op zijn behoefte afgestemde- sterke zwarte koffie voor ons klaar. Hij sprak amper. Ondanks zijn gedragingen bedankten we hem hartelijk. Blijkbaar had onze kwetsbaarheid de zijne doen ontluiken.